zon

Picture

zon

Picture
De Zon is de ster waar de Aarde omheen draait en het helderste object aan de hemel. De Zon is een gele dwerg, een ster uit de middelgrote klasse.

Ze is met een gemiddelde
diameter van zo'n 1 392 000 kilometer het grootste object in ons zonnestelsel. Met de Aarde in het midden van de Zon zou de Maan zich iets voorbij de helft bevinden. De Zon bevat 99,86% van de massa van ons volledige zonnestelsel. Deze massa bestaat voornamelijk uit waterstof, in de buitenste lagen zo'n 91 molprocent of 70 massaprocent. Het andere veelvoorkomende element is helium, zo'n 9 molprocent of 28 massaprocent. In het centrum van de Zon, waar door kernfusie waterstof wordt omgezet in helium, is het gehalte aan waterstof vermoedelijk lager (35 massaprocent) en dat aan helium hoger (63 massaprocent).

In de
Griekse en Romeinsemythologie stond de Zon voor de goden Helios en Sol.[1] Het symbool voor de Zon is een cirkel met een stip in het midden:

Vroeger werd de Zon als planeet gezien, toen men nog dacht dat de Zon rond de Aarde draaide (zie
geocentrisme[2]). Voor zover we weten was de Griekse astronoom Aristarchus van Samos, de eerste die op grond van redeneringen veronderstelde dat de Zon het middelpunt van de "kosmos" was, maar zijn leer werd verworpen ten gunste van die van Plato en Aristoteles. 500 jaar later werd de theorie van Plato en Aristoteles aangepast door Ptolemaeus. Pas in de 17e eeuw werd het heliocentristische model, zoals uitgewerkt door Copernicus, algemeen erkend.

 Plaats van de Zon in de Melkweg De Zon bevindt zich op ongeveer 27 000 lichtjaar van het centrum van ons sterrenstelsel de Melkweg (dit centrum is vermoedelijk een reusachtig zwart gat), in de ongeveer 3000 lichtjaar brede galactische schijf. De Zon beweegt zich met een snelheid van ongeveer 220 km/s in ongeveer 226 miljoen jaar eenmaal rond het centrum van ons sterrenstelsel. Binnen het melkwegstelsel is het een onopvallende, min of meer gemiddelde ster.
Structuur De Zon is een bijna perfecte bol met een
afplatting die geschat is op 0,000 008 77[3] hetgeen betekent dat de pooldiameter slechts 10 km kleiner is dan de equatoriale diameter. De Zon is niet vast, maar in plasmatoestand, waardoor verschillende rotatiesnelheden mogelijk zijn: de rotatiesnelheid aan de evenaar is sneller dan aan de polen. De rotatie aan de evenaar is ongeveer 25 dagen en aan de polen 35 dagen. Niettemin, door de continu veranderende positie van de Aarde ten opzichte van de Zon (doordat de Aarde rond de Zon draait), is de waargenomen snelheid van de Zon rond haar evenaar ongeveer 28 dagen.

 Kern De kern is het gedeelte van de Zon waar de dichtheid en de temperatuur hoog genoeg zijn om fusiereacties te veroorzaken. De kern strekt zich uit van het midden van de Zon tot ongeveer 0,25 maal de straal van de Zon.

De Zon krijgt haar energie voornamelijk door de zogenaamde
proton-protoncyclus, mogelijk gemaakt door de enorme druk die de eigen zwaartekracht van de Zon op de materie uitoefent, in de kern zo'n 2×1016 pascal. De temperatuur van de kern is ca 15 miljoen kelvin. Daar fuseertwaterstof tot helium. Per seconde wordt ca 700 miljoen ton waterstof in ca 695 miljoen ton helium omgezet. Het verschil, 4,4 miljoen ton, wordt uitgestraald in de vorm van gammastraling (fotonen) en neutrino's[4]. De protonen vormen na enkele tussenstappen alfadeeltjes (stabiele heliumkernen, bestaande uit twee protonen en twee neutronen). 1,6% van de energie wordt geproduceerd door de koolstof-stikstofcyclus. De temperatuur van de kern zou te laag zijn voor kernfusie, maar door het tunneleffect treden af en toe toch fusiereacties op. De energieproductie van de Zon per volumeëenheid is verrassend laag. Voor de gehele Zon is dit 194 µW/kg, maar in de relatief kleine kern waar de fusie daadwerkelijk plaats vindt is dat 150 maal zo veel. Ter vergelijking: Het menselijk lichaam produceert 1,3 W/kg. De energieproductie in de kern is 0,272 W/m3, veel minder dan een kaarsvlam. Voor fusiereactoren op Aarde zijn dan ook veel hogere temperaturen van het plasma nodig (150 miljoen K) en worden andere kernen gebruikt die makkelijker fuseren.

De meeste energie komt aanvankelijk vrij in de vorm van gammastraling. Deze straling heeft in het interieur van de Zon een zeer beperkte reikwijdte en steeds weer worden daar fotonen geabsorbeerd en weer uitgezonden als fotonen van iets lagere energie. De energie doet er erg lang over om de buitenste lagen van de Zon te bereiken. Schattingen variëren van 10 000 tot 170 000 jaar. Één hoogenergetisch foton produceert tijdens dit proces uiteindelijk enkele miljoenen fotonen van lagere energie aan het oppervlak.

In tegenstelling tot de gevormde fotonen worden de tijdens kernfusie gevormde
neutrino's niet of nauwelijks geabsorbeerd in de Zon. Ze bereiken de Aarde binnen acht minuten. Een groot probleem bij zonnemodellen was het tekort aan neutrino's die op Aarde worden gedetecteerd (op grond van de uitgestraalde energie kan namelijk het aantal en de aard van de neutrino's worden afgeleid). Dit verschil blijkt veroorzaakt te worden door neutrino-oscillatie.[5] De gevormde neutrino's veranderen van smaak (e-neutrino's oscilleren naar mu- en tau-neutrino's) tijdens hun reis door de Zon en worden daardoor moeilijker gedetecteerd.

 Stralingszone In de stralingszone is de dichtheid van de zonnematerie hoog genoeg voor radiatief transport van warmte naar buiten. Dit houdt in dat het warmtetransport wordt veroorzaakt door opname en afgifte van fotonen en er geen transport van materie plaatsvindt (vergelijk met de bodem van een pan). De temperatuur neemt in deze zone af van 7 miljoen kelvin naar 2 miljoen kelvin. Ze strekt zich uit van de buitenkant van de kern tot 0,75 maal de straal van de Zon.

 Convectiezone Deze zone strekt zich uit vanaf 0,75 maal de straal van de Zon tot het oppervlak. De temperatuur neemt in deze zone af van 2 miljoen kelvin naar 5300 kelvin. In deze zone is er naast radiatief transport ook sprake van
convectie, doordat de dichtheid en de temperatuur niet meer toereikend zijn voor warmtetransport door alleen straling. Dit kan worden vergeleken met de waterstromen in een pan boven de hete bodem. Materie die wordt verhit door de radiatieve zone stijgt op en koelt af aan de oppervlakte. Dit systeem bestaat uit Bénard-cellen die zeshoekig van vorm zijn. Deze cellen vormen de granulatie van de Zon, zichtbaar op zonnefoto's. Elke kolom veroorzaakt ook een eigen magnetisch veld. Het grotere magnetisch veld van de Zon wordt waarschijnlijk gevormd in de overgangslaag van de stralings- naar de convectiezone; de tachocline. Het warmtetransport door convectie is veel sneller dan het transport door radiatie. Het duurt een week voordat het hete materiaal de fotosfeer bereikt.[6]

[bewerken] Fotosfeer Het spectrum van direct zonlicht waargenomen op zeeniveau (rood) en bovenin de atmosfeer {geel) Het zichtbare licht dat de Aarde ontvangt van de Zon is afkomstig van de fotosfeer, de zone waaronder de Zon ondoordringbaar wordt voor zichtbaar licht. Boven de fotosfeer kan het zonlicht doordringen naar de ruimte, maar een gedeelte daarvan wordt nog verstrooid door de ijle chromosfeer. De verandering in doorzichtigheid wordt veroorzaakt door de afname van H-ionen, die licht gemakkelijk adsorberen. Tegelijkertijd wordt het licht dat we waarnemen voornamelijk geproduceerd door reacties van elektronen met waterstofatomen waarbij H-ionen worden gevormd.

De fotosfeer is enkele tientallen tot honderden kilometers dik. Het zonlicht dat de Aarde ontvangt komt ongeveer overeen met de straling van een
zwart lichaam met een temperatuur van 5777 K, met daartussen zwarte lijnen die worden veroorzaakt door atomaire adsorptie in de chromosfeer. Op zeeniveau is al een gedeelte verstrooid door Rayleighverstrooiing en adsorptie door watermoleculen.

 Zonneatmosfeer De zonneatmosfeer heeft een lage dichtheid en wordt daarom overstraald door de fotosfeer. Ze veroorzaakt donkere adsorptielijnen omdat alleen bepaalde banden geabsorbeerd worden en dan weer in willekeurige richting worden uitgezonden en ons daardoor niet meer bereiken. 500 kilometer boven de fotosfeer ligt de koelste laag van de Zon met een temperatuur van 4100 K, die koud genoeg om moleculen als CO en H2O te bevatten.
 Chromosfeer Daarboven ligt de
chromosfeer. Deze 2000 km dikke ijle laag is direct zichtbaar als een oranje ring om de Zon tijdens een zonsverduisteringen, of als een flits bij het begin of einde van een zonsverduistering. In het spectrum van de chromosfeer zelf zijn de donkere Fraunhoferlijnen juist lichte lijnen.

De zwarte adsorptielijnen veroorzaakt door adsorbtie in de corona zijn van groot historisch belang geweest doordat ze het bestaan van aardse elementen op de Zon aantoonden, alsmede elementen die op Aarde nog onbekend waren. In 1868 werd door
Joseph Norman Lockyer verondersteld dat de onbekende adsorptielijnen werden veroorzaakt door een nieuw element dat hij Helium noemde. Pas 25 jaar later werd helium ook op Aarde geïsoleerd.

De temperatuur van de chromosfeer neemt toe vanaf de top van de koele laag tot 20 000 Kelvin aan het einde. De dichtheid neemt van beneden naar boven af met een factor 10−4 tot 10−15 g/cm3 in de hete bovenlaag. De laag waar de chromosfeer overgaat in de corona is zeer turbulent en bestaat uit een constant veranderend patroon van draden en zonnevlammen in de bovenste laag van de chromosfeer. Corona De
corona kan prachtig worden waargenomen tijdens zonsverduisteringen. De grootte wisselt met de zonneactiviteit en ze kan zich bij de zonnequator tot wel twee zonnediameters uitstrekken. Tijdens een zonnevlekkenmaximum strekken de stralen van de corona zich naar allerlei richtingen uit, tijdens een minimum alleen in een gebied rond de zonne-equator.

De temperatuurgradiënt in dit gebied is enorm groot. De temperatuur stijgt van 20 000 K tot enkele miljoenen kelvin binnen enkele honderden kilometers. De structuur van deze laag kan worden waargenomen door ruimtetelescopen gevoelig voor zeer kortgolvige UV straling. De temperatuur van de corona varieert en kan oplopen tot 20 miljoen kelvin. Vooralsnog is het onduidelijk hoe deze enorm hoge temperaturen worden bereikt. Verschijnselen als
Alfvén golven en magnetische recombinatie worden verantwoordelijk gehouden, maar vooralsnog bieden ze geen afdoende verklaring voor de extreme temperaturen in de corona.
Zonnewind De buitengrens van de corona is niet scherp en ze gaat over in de
zonnewind, een stroom van geladen deeltjes die zich uitstrekt tot de heliopauze, waar ze het interstellair medium ontmoet. Op Aarde heeft de zonnewind en het daarmee verweven elektrische veld ook invloed en veroorzaken botsingen van de geladen deeltjes in de hoge atmosfeer het poollicht. Dit verschijnsel treedt op aan beide polen, doordat de deeltjes de magnetische veldlijnen van de Aarde volgen. Bij grote erupties op de Zon kan er een verstoring van het aardmagnetische veld plaatsvinden en kan het Noorderlicht ook op onze breedte worden waargenomen. De zonnewind is erg variabel en daarom wordt er gesproken van zonneweer[7], dat door satellieten wordt geobserveerd. De deeltjes van de zonnewind doen er een paar dagen over om de Aarde te bereiken. De tijdens erupties uitgezonden röntgenstaling en radiogolven bereiken de Aarde in 8 minuten.

 De Zon als energiebron De Zon is een bron van
electromagnetische straling in het Zonnestelsel. Ook ontsnapt een stroom aan geladen energierijke deeltjes, de zonnewind, met name tijdens zonnemaxima en bij grote zonnevlammen.

De straling van de Zon heeft bij het bereiken van de aardatmosfeer een intensiteit van 1368 W/m²,
[8], dit wordt ook wel de zonneconstante genoemd. Van deze straling wordt circa 69% geabsorbeerd (19% door waterdamp en door ozon in de ozonlaag, 4% door wolken en 46% door het aardoppervlak). De overige 31% wordt weerkaatst (8% door rayleighverstrooiing, 17% door wolken en 6% door het aardoppervlak).[9] Dit weerkaatsingsvermogen wordt ook albedo genoemd. Op het aardoppervlak bestaat de zonnestraling hoofdzakelijk nog uit zichtbaar licht en een gedeelte nabij infrarood en nabij ultraviolet. De rest van de energie, de kortgolvige ultraviolette straling en de langgolvige infraroodstraling, worden door de atmosfeer geabsorbeerd. Eenzelfde hoeveelheid energie als geabsorbeerd, wordt door de Aarde en de atmosfeer weer uitgestraald naar de ruimte als infraroodstraling.
Zonneactiviteit
Metingen van de zonnecyclusvariatie gedurende de laatste 30 jaar. Geschiedenis van het aantal geobserveerde zonnevlekken gedurende de laatste 250 jaar, die de 11-jarige cyclus toont. Op de Zon vinden veel nog nauwelijks begrepen verschijnselen plaats. Zo treden zonnevlekken op, verschijnen er protuberansen en zonnevlammen, is er sprake van zonnewind, zijn er zonnebevingen en wordt er opvallend weinig straling afgegeven bij een zonneminimum.

Tijdens zonnemaxima kunnen zelfs enorme catastrofes op de Zon optreden die op Aarde eveneens een catastrofe kunnen veroorzaken. In 1859 was er zo een catastrofe op de Zon zoals die door
Richard Carrington werd geobserveerd[10] en zorgden inductiestromen voor vreemde verschijnselen in het telegraafnetwerk. Het Noorderlicht was overal op Aarde waarneembaar en sterk genoeg om de krant bij te lezen. Mogelijk zou een dergelijke catastrofe tegenwoordig nog veel ingrijpender gevolgen hebben voor het elektriciteitsnetwerk (inductiestromen in de leidingen), ruimtestations en satellieten (röntgenstraling, geladen deeltjes}. Gelukkig treden uitbarstingen van deze grootte slechts één maal per 500 jaar op. Kleinere uitbarstingen hebben al enkele keren aanzienlijke schade veroorzaakt.

Met de juiste beschermingsfilters zijn de
zonnevlekken het opvallendst. Het zijn welomschreven oppervlakten die donkerder lijken dan de omgeving door hun lagere temperatuur. Zonnevlekken zijn gebieden van intense magnetische activiteit die de convectie verhindert, waardoor het energietransport van de hete binnenkant naar de oppervlakte beperkt wordt. Het magnetische veld is oorzaak van sterke verwarming van de kern. Het aantal zonnevlekken die zichtbaar zijn op de Zon is niet constant, maar varieert over een 11-jarige cyclus, die de zonnecyclus genoemd wordt.

Bij een typisch zonneminimum zijn weinig zonnevlekken zichtbaar. Soms zijn er zelfs helemaal geen te zien. De vlekken die te zien zijn, verschijnen in de buurt van de polen. Tijdens de
zonnecyclus stijgt het aantal zonnevlekken en verplaatsen ze zich in de richting van de evenaar van de Zon. Dit is een verschijnsel beschreven door de wet van Spörer.

Zonnevlekken verschijnen als paar met tegengestelde magnetisch polariteit. De
magnetische polariteit van de belangrijkste zonnevlek wisselt iedere zonnecyclus. Hierdoor zal hij een magnetische noordpool hebben in één zonnecyclus en een magnetische zuidpool in de volgende zonnecyclus.

De 11-jarige zonnecyclus heeft een grote invloed op het zonneweer en heeft een belangrijke invloed op het aardse klimaat. Minimale zonneactiviteit (met weinig of geen zonnevlekken) lijkt verband te houden met lage temperaturen, terwijl langer dan gemiddelde zonnecyclussen (met veel zonnevlekken) lijken verband te houden met hogere temperaturen. In de 17de eeuw leken de zonnecyclussen gestopt te zijn gedurende een aantal decennia. Er zijn zeer weinig zonnevlekken geobserveerd gedurende deze periode. Gedurende deze tijd, die bekend is als het
Maunderminimum of Kleine ijstijd, waren er in Europa zeer lage temperaturen.[11]

Vroegere uitzonderlijke lage waarden zijn ontdekt via analyse van ouderdomsringen van boomstammen en lijken  Levensloop van de Zon  Vier fases Levensloop van de Zon Onze zon is momenteel een ster van spectraalklasseG2. Dat betekent dat zij een gele ster is, veel heter en zwaarder dan de gemiddelde ster, maar veel kleiner dan de blauwe reuzensterren. De berekende levensduur van een ster als de Zon, dat wil zeggen de tijd waarin kernreacties haar van energie voorzien, bedraagt 10 miljard jaar.

De
levenscyclus van de Zon is grofweg te verdelen in vier fases. In elk van die fases ziet de Zon er heel anders uit en verkrijgt zij haar energie uit een andere bron:

  1. ontstaan: protoster;
  2. hoofdreeksster;
  3. rode reus;
  4. witte dwerg.
[bewerken] Ontstaan van de Zon Zie Zonnenevel voor het hoofdartikel over dit onderwerp. Net als andere sterren is ook de Zon uit een moleculaire waterstofnevel ontstaan. Deze nevel bevatte al resten van eerder gevormde en weer geëxplodeerde grotere sterren, wat de aanwezigheid van zware metaalkernen in het zonnestelsel verklaart. Een dergelijke nevel kan door zijn eigen gravitatie samen gaan trekken, hoewel deze samentrekking ook het gevolg kan zijn van een drukgolf van bijvoorbeeld een supernova die door de wolk beweegt en daarmee voor lokale verschillen in dichtheid zorgt. Hoe dichter de deeltjes bij elkaar komen, hoe groter de gravitatie en dus hoe sneller het proces verloopt. Afhankelijk van lokale dichtheidsverschillen zullen de meeste deeltjes zich in één of meerdere centrale punten concentreren. De Zon ontstond uit de middelste van deze verdichtingen in het zwaartepunt van de nevel en wordt in deze fase een protoster genoemd. Door de massatoename zal de druk binnenin de protoster verhogen en dit heeft een temperatuursverhoging tot gevolg, vanwege de Algemene gaswet:

pV = nRT Waarin p de druk is, V het volume, n de hoeveelheid deeltjes, T de temperatuur en R de
gasconstante (R = 8,3145 J/mol K). Als er niet genoeg materie in de buurt is, zal de samenballing van massa niet doorgaan en zal de protoster langzaam inkrimpen tot een bruine dwerg. Als er wel genoeg materie is, zal de temperatuur binnenin de protoster uiteindelijk zo hoog worden dat er nucleosynthese (kernfusie) plaatsvindt. Er worden dan telkens vier waterstofatomen omgezet naar een heliumatoom, waarbij energie vrijkomt. Ten gevolge van de kernfusie ontstaat er een stralingsdruk even groot als de gravitatiekracht ten gevolge van de massa. De protoster stopt met krimpen en begint licht uit te stralen. De ster gaat dan over naar haar hoofdreeksfase. Voor een ster vergelijkbaar met de Zon gebeurt dit al na ongeveer 100 000 jaar.
 De Zon als hoofdreeksster
Ontwikkeling van de Zon tijdens de hoofdreeksfase,
na <300, 650, 2000 en 4500 miljoen jaar
(Credit:
IAU/E. Guinan) Aan sterren die vergelijkbaar zijn met de Zon, maar die zich in een andere ontwikkelingsfase bevinden, kan worden afgeleid hoe de Zon diverse stadia van haar ontwikkeling doorlopen heeft. Uit zulk vergelijkend onderzoek blijkt dat de Zon aan het begin van de hoofdreeksfase (4,5 miljard jaar geleden) meer dan tien maal zo snel om haar as draaide als nu. Volgens de dynamotheorie genereerde de Zon toen dan ook een veel sterker magnetisch veld, en vertoonde daarom ook meer zonneactiviteit dan nu. Ook straalde de Zon toen honderden malen sterkere ultraviolette en röntgenstraling uit.[12] Deze periode valt ongeveer samen met het vermoedelijke begin van het leven op Aarde, 3,7 miljard jaar geleden.

In de
hoofdreeksfase is de omvang van de ster min of meer stabiel. Ze groeit of krimpt niet met extreme waarden. Aangezien de ster een deel van haar massa omzet in energie, verliest ze een deel van haar massa. Daardoor wordt de gravitatie kleiner ten opzichte van de stralingsdruk, waardoor de ster zeer langzaam groeit. De baan van planeten, zoals de Aarde, zal zichzelf aanpassen door deze massaverandering en groter worden. De centripetale kracht in de baan moet immers gelijk zijn aan de gravitatie die de ster uitoefent. De ster zit ongeveer in de helft van haar hoofdreeksfase. Ze is al ongeveer 4,5 miljard jaar hoofdreeksster en zal dit nog zo'n 5,5 miljard jaar blijven. Daarna gaat ze over naar de fase van rode reus.

 Rode reus Deze fase treedt in nadat - over circa vijf miljard jaar - vrijwel alle waterstof in de kern van de Zon verbruikt is. De stralingsdruk door de kernfusie neemt dan af en de gravitatie zorgt ervoor dat de kern instort deze instorting gaat door totdat de instorting wordt beperkt door het
uitsluitingsprincipe van Pauli. De toestand van deze materie voldoet niet meer aan de algemene gaswet omdat de druk nog slechts afhangt van de dichtheid en niet meer van de temperatuur. Deze toestand wordt ontaarde materie genoemd. In een laag rond de kern waar nog niet alle waterstof is omgezet gaat de kernfusie verder. Door de snelle compressie is de temperatuur in deze lagen veel hoger dan in de oorspronkelijke kern, waardoor de straling met een factor 1000 tot 10 000 toeneemt. Door de toegenomen stralingsdruk gaat de buitenste schil van de Zon enorm uitzetten. De straal neemt toe met een factor 250. Het oppervlak van de Zon wordt groter ten opzichte van de stralingsintensiteit waardoor de temperatuur van de fotosfeer afneemt en de golflengte van het licht naar het rode gedeelte van het spectrum verschuift.

De Zon neemt toe tot een bol met een straal van 174 miljoen km en slokt daarmee de planeten
Mercurius en Venus op. Deze straal is tot buiten de tegenwoordige aardbaan. Tegen die tijd zou de Aarde wel verder van de Zon kunnen zijn dan nu door de toegenomen stralingsdruk, maar door getijdeneffecten kan de aardbaan juist weer krimpen zodat niet zeker is of de Aarde daadwerkelijk wordt opgeslokt door de Zon. Indien de Aarde niet opgeslokt wordt zal ze toch opwarmen tot een bol lava, waar elke vorm van leven onmogelijk is.

Als de temperatuur van de kern tot 100 000 000 K toeneemt kunnen de relatief stabiele heliumkernen fuseren tot de nog stabielere koolstofkernen en begint een nieuwe fase (Asymptotic Red Giant Branch), met een kern van koolstof omringd door een laag met helium waarin heliumkernen fuseren en daarbuiten een laag met waterstofkernen die tot heliumkernen fuseren.

De kern van een rode ARGB-ster bestaat uit
ontaarde materie, waarvan de druk hoofdzakelijk afhangt van de dichtheid en nauwelijks van de temperatuur. Dit veroorzaakt een explosief reactiemechanisme, omdat er na contractie van de ster weer helium van de meer naar buiten gelegen lagen beschikbaar komt voor kernfusie. De temperatuur kan toenemen zonder dat de kern expandeert zodat de fusie nog sneller gaat. Dit proces gaat door doordat tijdens de temperatuurtoename de druk nauwelijks groter wordt. Dit resulteert in een kortdurende fase enkele waarin de fusiesnelheid met een factor van 100 biljoen toeneemt. Pas als de temperatuursafhankelijke druk (veroorzaakt door de druk van de kernen) weer belangrijker wordt dan de gedegenereerde druk (door de elektronen) begint de kern weer uit te zetten en gaat de fusie van Helium weer door in het normale tempo. (Sterren die groter zijn dan 2,5 keer de Zon hebben heliumfusie voordat de kern gedegenereerd is en maken deze fase niet door.)

In rode reuzen treedt een sterke convectie op, wat resulteert in het transport van voornamelijk helium en 15N naar de oppervlakte van de ster. Door
neutronenvangst ontstaan daarbij ook zwaardere elementen zoals ijzer en silicium. In de rode reus fase is de sterrenwind veel substantiëler dan in de fase waarin de Zon nu verkeert en verliest de Zon in totaal een derde van haar massa. Het einde van die fase noemen we de post-AGB-fase.

 Witte dwerg Nadat de rode reus zijn buitenlagen heeft afgestoten, blijft er enerzijds een C-O-kern over die men
witte dwerg noemt en anderzijds een hoeveelheid materie daar omheen verspreid. De kern gaat krimpen en in temperatuur stijgen. In een ster met genoeg massa zal de hitte uiteindelijk groot genoeg worden om een lading energie uit te stralen, waaronder een groot deel in ultraviolet licht. Daardoor komen de atomen van de circumstellaire materie in geëxciteerde toestand en gaan licht uitstralen. Dit fenomeen noemt men een planetaire nevel.

Men betwijfelt echter sterk of onze Zon genoeg materie heeft om zo'n planetaire nevel te vormen. Het lot van onze Zon is waarschijnlijk dat de witte dwerg licht zal uitstralen en langzaam zal afkoelen om uiteindelijk te doven en een
zwarte dwerg te vormen.